In 2020 zijn we als Staten begonnen met het proces om te komen tot de nieuwe Omgevingsvisie. Het bespreken van de concept-ontwerp hiervan staat voor begin volgend jaar op de agenda. Het komt daarom allereerst erg vreemd over dat dit element hiervan perse nu besproken zou moeten worden, zeker gezien de nadelen die hieraan kleven. Terecht is er al op gewezen dat hierdoor de inspraakmogelijkheden voor inwoners afnemen, maar ook ontneemt het ons als Staten van een integrale afweging. Voor de nieuwe Omgevingsvisie hebben we veel ambities en opgaven, waar landschappelijke kwaliteit zeker onderdeel van is. Maar waar vinden wij in dit besluit het belang van de energietransitie? Waarom wordt dit als los besluit voorgelegd, in plaats van het binnen alle lopende en aankomende uitdagingen af te wegen?
Dit loopt naadloos over in de zorgen over het realiseren van de Regionale Energiestrategie (RES 1.0). Het college claimt een betrouwbare overheid te willen zijn door zonneparken toe te staan die passen binnen het bod van 5,7 TWh. Dit lijkt schappelijk, totdat je bedenkt dat niet de 5,7 TWh die we als verplichting ten opzichte van het Rijk zijn aangegaan, maar juist de 6,4 TWh die we als opgetelde ambitie van alle gemeenten samen als uitgangspunt hebben. Onder deze ambitie staat ook de handtekening van de provincie. Vanuit wethouders in de stuurgroep van de RES-regio klonk verbazing en kritiek toen ze van dit besluit hoorden. Van gemeenten wordt verwacht dat zij hun duurzame energiedoelen halen, maar alle manieren om dit te doen worden afgenomen. Windmolens op land zijn ondanks uitspraken in het coalitieakkoord buiten de concentratiegebieden niet toegestaan. Nu zon op land ook verboden lijkt te worden, zijn wij erg benieuwd hoe van gemeenten verwacht wordt dat zij hun doelen moeten halen. Zeker omdat daarbij nog niet eens verder gekeken wordt dan de RES 1.0. Het is naïef om te denken dat met het behalen van de benoemde RES-doelen ons aandeel in de energietransitie erop zit en al onze gemeenten energieneutraal zijn: de opgave wordt alleen nog maar groter. De plannen om dit te doen zijn nog niet concreet genoeg om meegenomen te worden in de uitzonderingsgrond, maar deze zullen wel noodzakelijk zijn om naar 100% duurzame opwek over te stappen. Van een visie op de toekomst is nog geen sprake.
Ook richting de inwoners toont het college zich niet betrouwbaar. De provincie heeft de ambitie dat “onze inwoners gebruik maken van duurzame en betaalbare energie.” Van insprekende inwoners en energie-coöperaties hoorden we echter dat met dit besluit de mogelijkheid van het zelf opwekken van groene stroom middels moeilijk of zelfs onmogelijk gemaakt wordt, wat zeker niet bijdraagt aan deze doelstelling en zonder enige participatie tot stand gekomen is. Het maakt Groningers juist meer afhankelijk van fossiele brandstoffen, de invloeden van buitenland en grootkapitaal, en van hoge energieprijzen. Geen van allen in het belang van de inwoner en funest voor het draagvlak. De uitzondering ‘anders dan kleinschalige energie-initiatieven van inwoners’ kan heel veel dingen betekenen. Ook gemeenten hanteren hierbij verschillende invullingen. Daarom zijn wij bezorgd over wat inwoners en energiecoöperaties kunnen verwachten van het college. Blijft het mogelijk om als Groninger samenleving onafhankelijk te worden via groene, lokale energieopwek?
Het argument om ‘zorg voor het landschap’ te dragen kunnen wij ondersteunen. Wat ons betreft is de tijd dat zonneboeren en grote buitenlandse investeerders weides van honderden hectares vol kunnen leggen ook voorbij. Maar dit voorstel maakt haast elke vorm van zon op land onmogelijk. Het college probeert zich te verhullen achter de beleidskoers van kabinet, VNG en IPO, maar het is duidelijk dat het college vele malen verder wil gaan dan bestaande afspraken. ‘Ontzien’ en ‘ontmoedigen’ zijn op geen enkele manier hetzelfde als een totaalverbod. Waarom krijgen gemeenten niet het vertrouwen om maatwerk te leveren en zorg te dragen voor de eigen leefomgeving? Daarnaast is de transitie naar groene stroom ook gericht op een beter landschap. De klimaatcrisis vraagt om een aanpak waarbij fossiel uitgefaseerd wordt. Klimaatverandering heeft grote gevolgen voor landschap, natuur en de leefomgeving van inwoners. Hoe kun je claimen zuinig te zijn op het landschap, wanneer je de aanpak van de klimaatcrisis op de handrem zet?
Tot slot beroept het college zich op het belang van een vitale landbouw. Maar in haar poging landbouwgrond te ontzien, zorgt het college onbedoeld voor negatieve gevolgen voor de landbouwsector. Zoals net besproken is 70% van onze provincie landbouwgrond. Dit zou betekenen dat dit gehele areaal niet langer bruikbaar is en de energietransitie, samen met alle andere sociale en landschappelijke opgaven, in de andere 30% gepropt moeten worden. Hierbij wordt vergeten dat landbouwgrond is niet per definitie goede, vruchtbare grond is en zeker na intensief gebruik wel eens toe is aan rust. Het plaatsen van een zonnepark op mindere grond is dan juist voordelig, en kan in combinatie met vergroeningsinitiatieven zelfs zorgen voor herstel van bodem en biodiversiteit. Ook dient het op deze manier een dubbel ruimtegebruik, waar juist de landbouwsector baat bij heeft voor toekomstbestendigheid. Een goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld Friesland-Campina in Bedum. Zij hebben bij de gemeente Het Hogeland aangegeven een zonnepark te willen realiseren om de bedrijfsvoering te verduurzamen. En agrariërs van het project Hamster Zunne uit Bellingwolde zien problemen met hun kleinschalige project door het verbod op batterijopslag. Het aannemen van het voorliggende besluit zou betekenen dat boeren afhankelijk blijven van hoge energieprijzen en dat de druk op hun sectoren alleen maar verder toeneemt. Wij horen graag van het college of dit hun bedoeling is met dit voorstel?
Kortgezegd kan dit besluit geenszins op onze steun rekenen en willen wij het college met klem adviseren om deze voordracht in te trekken.